‘Als er geen reactie komt, ga ik niet verder’

Een trompettist uit het begin van de twintigste eeuw en een hedendaagse impresario; veel overeenkomsten zijn er niet tussen de (enige) personages in Novecento, pianist der oceanen en Ideale omstandigheden. De acteurs, Porgy Franssen en Servaes Nelissen, delen meer. Nelissen repeteerde in de garage van Franssen, vroeg hem om feedback en heeft diens broer Hein ingelijfd als muzikant. Bovendien spelen ze allebei een monoloog.

‘Hoe vind je het om voor zo’n klein groepje te spelen? Dat lijkt me nogal eng.’ Servaes Nelissen ziet Cupido’s Plak, de schuur waar Porgy Franssen van Orkater Novecento, pianist der oceanen speelt, voor het eerst. Het is laat en ze hebben allebei net een avondvoorstelling achter de kiezen, de tweede van die dag. Lekker vinden ze dat, vaak spelen. ‘Hoe sneller het zit als een lekkere jas, hoe beter’, vindt Nelissen. ‘Al doende optimaliseer je het.’

Hij heeft ook wel eens in een soort huiskamer gespeeld. ‘Ongeveer net zo groot als deze ruimte. Dat vind ik veel moeilijker dan met een groter publiek. Ik krijg er echt een droge bek van. Het is zo privé, zo dicht op de huid.’ Franssen heeft er geen problemen mee. ‘Ik pak er een paar gezichten uit die ik prettig vind om naar te kijken. Er zitten soms vrouwen tussen die zo vol overgave zitten te kijken. Zo lekker. Het is sowieso een naakte voorstelling. En ik ken mijn tekst, dat is een hele geruststelling.’ Dat mag ook wel, hij begon twee jaar geleden al met leren. Iets waar het bij andere acteurs vaak aan schort, vindt hij. ‘Vaak zeggen ze maar zeventig procent van wat er echt staat.’

Gevoelige antennes

Voor Nelissen is dat anders, hij heeft zijn voorstelling Ideale omstandigheden zelf geschreven. ‘Ik kan dus rommelen wat ik wil. Vooral in het begin redigeer ik mezelf nog voortdurend. Een beetje een nadeel, want je komt nauwelijks aan spelen toe.’ Nelissen staat in de open lucht, achter Café De Vijfpoort. Een buitenvoorstelling, dat is nieuw voor hem. Het is zoals hij verwachtte lastig te bepalen welke stijl te hanteren. ‘Ga je het er dik opleggen, zoals bij straattheater, of ga je het teer en klein houden. Het is een beetje zoeken naar de balans.’

‘Je hebt bij zo’n kleine ruimte gevoelige antennes uitstaan’, vindt Franssen. ‘Je speelt op verschillende niveaus. Er is stomme tekstkennis, waarvan je hoopt dat die blijft komen en je blij bent als dat ook werkelijk zo is. Daarnaast zie je de gezichten in het publiek, waarbij je al gauw verkeerde conclusies trekt. Iemand kijkt een keer de andere kant op en je denkt: hij vindt er niks ‘an. Die onzekerheid als acteur is er altijd, maar wordt hier meer getriggerd dan wanneer je een zwart gat voor je ziet. Zeker ook als je contact zoekt met het publiek. Bij dit stuk wacht ik tot er een reactie komt, anders ga ik niet verder.’

Contact

‘Dat zei een vriendin vandaag ook tegen me: je moet af en toe gewoon wachten’, beaamt Nelissen. ‘Het werkt’, vervolgt Franssen. ‘Als ik in deze voorstelling zeg: hij hield de sigaret tegen snaren van de vleugel…’ Hij laat een stilte vallen. ‘Dan hoor je “echt?” uit het publiek en dan knik ik. Fantastisch is dat, je staat allemaal in hetzelfde moment. Dat is iets wat ik jou ook altijd zie doen; jij hebt echt contact met je publiek.’ Nelissen: ‘Het is moeilijk; vanavond maakte ik echt contact, maar wat doe je als er dan niets terug komt? Ik wil ook niet te ver gaan; mensen kunnen zich ook ongemakkelijk gaan voelen. Dat is het moeilijke, je wilt niet dat ze niet meer in het verhaal zitten omdat ze denken: o, god, hij zit me aan te kijken.’

‘Dat is trouwens een mooi decor, zo’n pianokruk in het zand’, merkt hij opeens op. ‘Er zitten planken onder begraven, zodat hij er niet doorheen zakt’, onthult Franssen. Hij vertelt dat hij Novecento bij de V&D kocht. ‘De eerste zin was: dit is een monoloog voor een acteur. Ik dacht dat ik een romannetje kocht, want ik was al fan van die schrijver.’ ‘Wie is die schrijver? Zeg eens’, breekt Nelissen in. ‘Ba-ric-co’, antwoordt Franssen met de typische theatrale dictie waar hij zich ook buiten het toneel van bedient. ‘A-les-san-dro Ba-ric-co. Ik vond het zo mooi, dat ik besloot het niemand te vertellen. Dit is mijn boekje.’ Met een zwaai stopt hij het onzichtbare werk in zijn borstzak. ‘Ik wist zeker dat ik dit ging spelen. Niet, waar, wanneer, of hoe.’

Schitteren

Over de merites van de monoloog, zijn ze het oneens. ‘Met een tegenspeler is het veel gemakkelijker’, vindt Franssen. ‘Je hebt een dialoog, dat leert soepeler.’ ‘Ja, voor jou wel’, zegt Nelissen. ‘Ik vond het veel moeilijker.’ ‘Ja? Als ik aan jou vraag: “ga je zo naar huis” en jouw antwoord is “nee, want ik voel me ziek”, dan weet je toch altijd wat je moet antwoorden? Voor tekstkennis is het veel fijner, vind ik. Je kunt je ook gemakkelijker verbergen en een beetje minder je best doen. Denken: laat die ander maar schitteren vanavond. Dan doe ik wat minder mijn best.’

‘Zo denk je natuurlijk niet’, zegt Nelissen beslist. Niet zeker van zijn zaak, vraagt hij toch: ‘Doe je dat?’ ‘Ja. Niet dat je je dat bewust voorneemt, maar dat blijk je dan te doen.’ ‘Ook wetende dat het een kwaliteit is’, probeert Nelissen, maar Franssen doet soms echt minder zijn best. ‘Zeker als ik niet mee heb kunnen denken, dan weet ik dat het bij de ander ligt.’ ‘Het is een kwaliteit om je ondergeschikt te maken’, stelt Nelissen. ‘Ik ken acteurs die dat nooit zouden doen. Die gaan achter je staan, zodat jij altijd om moet kijken. Dat soort nare trucjes.’ Franssen lacht herkennend. ‘Dat gebeurt altijd.’

Spreekbuis

Hun personages zijn volkomen anders. ‘Ik ben veel meer een spreekbuis’, vertelt Franssen, die de eindregie van de voorstelling van Servaes Nelissen heeft gedaan. ‘Door mijn lichaam voltrekt zich dat verhaal. Met weinig middelen, met bijna niets eigenlijk. Wel met heel veel concentratie. Het is meer de kracht van de eenvoud. De vertelling die ik doe, is vreselijk mooi. Het groeit ook tijdens het festival. Bij de eerste voorstelling was ik meer een acteur die iets stond te maken. Nu is het veel meer durven niks te zijn, alleen maar iets met taal te zijn, alleen maar de vertelling te zijn. Dat is voor een acteur ook een prachtige opdracht, het is voor mijn gevoel echt het summum van acteren: met niets toch alles kunnen zeggen.’

Nelissen speelt echt een personage, de impresario Harry Hoop. De voorstelling is heel fysiek en wordt buiten gespeeld. Dat het personage in het begin niet sympathiek is, maakt het moeilijker het publiek bij de voorstelling te betrekken. ‘Porgy en ik hebben daar wel op geanticipeerd’, vertelt Nelissen. ‘Aan het begin van de voorstelling kom ik dat podium op en roep: dat publiek moet hier weg! Porgy zei, misschien moet je tussendoor “sorry hoor” zeggen. Dat doe ik nu trouwens niet meer’, wendt hij zich tot Franssen.

Schelden

‘Ik vind het eigenlijk veel leuker als hij even het publiek vergeet en bezig is met schelden in de telefoon. Daarna doet hij heel aardig. Maar het is goed dat Porgy me daarop wijst, want anders denk je als kijker: wat staat hier voor iemand? Die zit meteen een beetje het publiek weg te sturen.’ Bij zijn voorstelling lijkt het publiek inderdaad even aan de humor te moeten wennen. ‘Dat is bijna altijd zo, ik moet het publiek altijd overwinnen. Ik ben niet iemand die maar op hoeft te komen en het publiek laat lachen. Helaas. Porgy heeft dat wel.’ ‘Ja, dat is wel zo’, bevestigt Franssen.

‘Eigenlijk zou ik wat langer met Porgy moeten werken om die rol echt goed te krijgen. Uiteindelijk ben ik natuurlijk meer een maker en moet ik het nog even spelen ook. Toen ik op het eiland aankwam, was ik eerst bezig met het bouwen van de tribune; dat hele productionele verhaal doe ik zelf. Het echte spelen, komt pas met publiek. Terwijl het daar juist om gaat.’

Naar boven