40 jaar theatertechniek: De blauwe stofjas op het zijtoneel is verdwenen
Of het nou bezuinigingen zijn, een nieuwe artistieke of zakelijke leiding of fusies tussen theaters en gezelschappen; invloeden van buiten zijn altijd voelbaar op de werkvloer. Hoe veranderen externe factoren het bestaan van theatertechnici? Ik vroeg het de hoofden theatertechniek van Internationaal Theater Amsterdam, Theater Rotterdam en Het Nationale Toneel.
Sinds de fusie van de Rotterdamse Schouwburg, Ro Theater en Productiehuis Rotterdam in 2017 vallen de huis- en reizende technici van deze organisaties onder Theater Rotterdam. Een spagaat tussen een diesel en een climaxorganisatie, noemt voormalig Directeur Bedrijfsvoering Bert Determann het. Die diesel staat voor een schouwburg of theater, waar elke dag gepresteerd moet worden. Een gezelschap, waarbij iedereen naar een première toewerkt, ziet hij als climaxorganisatie.
Een ramp is die spagaat niet, vindt Determann, die afgelopen augustus na twaalf jaar Schouwburg Rotterdam afzwaaide. Theater Rotterdam gunt zichzelf de tijd om uit te vinden hoe zo’n hybride organisatie eruit zou moeten zien. “Je hebt specialisten voor in huis en voor het ensemble. Je kunt niet alles ineens anders doen; je hebt een overgangsperiode nodig. Dat betekent dat je een tijdje zit met technici die alleen in huis werken of alleen reizen. En dan heb je de technici van de toekomst, die overal inzetbaar zijn.”
De wensen van de werkvloer en de artistieke leiding liggen dicht bij elkaar, maar de praktische uitvoering blijkt ongelofelijk ingewikkeld. “Het is net als bij de NS: iedereen wil dat er iedere zeven minuten een trein rijdt, maar je moet het wel allemaal op dat spoor krijgen. Een artistiek man met een vlag kan roepen: we gaan die kant op! Vervolgens zit er een brij van pensioenfondsen, verzekeringen en regelgeving aan vast.” Theaters en schouwburgen werkten bijvoorbeeld met de cao podia, de gezelschappen met toneel en dans. Dat gelijktrekken was een enorme bevalling. “Mensen werken graag mee, maar het loonstrookje ligt natuurlijk gevoelig.”
Euromast
De fusies in de grote steden zijn in zijn ogen een logisch gevolg van de processen die zich de afgelopen jaren hebben afgespeeld. “In de jaren 90 vertrokken de gezelschappen uit de schouwburgen omdat ze niet meer in het donker en met een vierde wand wilden werken. Je kreeg vlakkevloertheater en locatietheater. Er ontstond een heel andere manier van naar theater kijken en er werd ander publiek aangeboord.”
Het landschap werd en wordt sterk bepaald door het subsidiestelsel en prestatieverplichtingen. Doordat gezelschappen geld krijgen van de stad en het rijk moeten ze zoveel toeren; buiten Nederland gebeurt dat weinig. “Een serie voorstellingen op een plek spelen is minder belastend. Het heeft (decor)technisch ook consequenties als alles niet iedere dag in een vrachtwagen hoeft te worden geladen.”
Theaters worden vooral door de stad gefinancierd en moeten voortdurend hun belang bewijzen. Determann probeerde de Schouwburg zo te positioneren als bijvoorbeeld de Euromast: “Daar ga je bijna nooit op, maar Rotterdammers zeggen toch: daar blijf je mooi met je fikken vanaf want het is wel onze Euromast.”
Timmerman
Place making is steeds belangrijker geworden: wat betekent cultuur in een stad en hoe verhoudt die zich tot de publieke ruimte en de stedelijke dynamiek? “Theater is tegenwoordig meer dan een doek dat opengaat. Mensen willen een inleiding, een nagesprek en het liefst nog een rondleiding. Het is efficiënter om dat met een gezelschap samen te ontwikkelen.” Ook gemeentes kunnen door de fusie gezelschap en huis beter positioneren.
Maar wat betekent dit allemaal voor de mensen op de vloer? Daar weet Hugo van Hulst alles over te vertellen. Hij begon begin deze eeuw als 1e toneelmeester bij Stadsschouwburg Amsterdam, vanaf 2005 als Hoofd Techniek. Begin dit jaar fuseerde de schouwburg met Toneelgroep Amsterdam tot Internationaal Theater Amsterdam. “Toen ik hier kwam, had je een techniekploeg voor de grote zaal, de enige zaal toen. Tot 2005 was de stadsschouwburg, net als andere schouwburgen, een gemeentelijke dienst. Net voor mijn tijd stuurde de gemeente werkloze schilders of timmermannen gewoon naar ons.”
Sindsdien is er een enorme ontwikkeling geweest bij hbo-opleidingen en mediacolleges: theatertechniek is echt een vak geworden. Het niveau waarop technici nu binnenkomen, is veel hoger. Technici van gezelschappen zijn sowieso specialistischer. Voor stukken van Internationaal Theater Amsterdam cast Ivo van Hove volgens Van Hulst naast de acteurs, ook de technici, omdat die echt iets toevoegen. Een wisseling van de artistieke wacht, heeft vaak ook gevolgen voor kostuumontwerpers, decorontwerpers en lichtontwerpers.
Openbreken
Van Hulst zag het werk veranderen na de verzelfstandiging van de Stadsschouwburg en de opdracht van directeur Melle Daamen om het gebouw ‘open te breken’. Een ontwikkeling die zich ook op andere plekken voordeed. “Toen we een gemeentelijke organisatie waren, dachten mensen dat ze voor de rest van hun leven een goede baan hadden. Vroeger speelde alles zich af in één zaal, waar vaak een paar dagen dezelfde voorstelling stond en iedereen precies wist wie er werkte.”
“In 2009 kwam de Rabo-zaal erbij, waar we met dezelfde crew 150 voorstellingen per jaar extra gingen draaien. Bovendien gebeurt er tegenwoordig ongelofelijk veel naast: inleidingen, verhuur, educatie, projecten van fondsenwerving en development, commerciële verhuur. Met als gevolg dat het voor de techniekgroep een stuk minder overzichtelijk is en de werkdruk enorm omhoog is gedaan.”
Voor de verzelfstandiging hadden huistechnici dag- of avonddienst en om het weekend vrij. “Nu wordt er ingeroosterd op werk. Op bouwdagen zijn er veel mensen, als de voorstelling eenmaal staat, zijn er ’s avonds nog maar een paar. Soms werken ze 55 uur of meer per week, soms twintig. Volgens de cao hoeven ze maar dertien weekenden per jaar vrij te zijn. Zo bont maken we het niet, maar het komt regelmatig voor dat ze drie, vier weekenden achter elkaar werken.” Die hoge werkdruk komt overigens niet alleen door de fusie, maar ook door bezuinigingsrondes.
Ziekteverzuim
Waar het ziekteverzuim bij huistechnici relatief hoog is, lopen mensen bij het gezelschap volgens Van Hulst soms te lang door. “Een belichter van het ensemble is niet zomaar te vervangen want dat werk heeft repetitietijd nodig. Je moet toch de cues weten, of wat je moet doen als iemand afwijkt van het script. Faciliteren, bouwen of licht stellen kan gemakkelijker door een collega worden gedaan.”
Technici van het huis en het ensemble zijn wel echt verschillende typen mensen. Van Hulst: “De ene groep is faciliterend en heeft gewoon een leven naast het werk. Ze moeten alles kunnen en snel kunnen schakelen. De andere groep is af en toe een periode weg, komt terug en dan maakt dan weer een nieuwe voorstelling. Hun werk is specialistischer.” Een belangrijk verschil is dat huistechnici minder vaak achter de knoppen zitten tijdens de voorstelling. Bij een gezelschap worden licht, geluid en video juist door de eigen mensen gedaan. Die werken meer op hun eigen apparatuur.
Sommige huistechnici willen volgens Van Hulst best mee op reis, zeker de nieuwe generatie. Andersom is er minder animo, maar dat komt wel. “Het biedt mooie kansen om oudere werknemers of mensen met jonge kinderen te ontzien.”
Hybride
Een groot voordeel ten opzichte van Den Haag en Rotterdam vindt Van Hulst dat schouwburg en ensemble één gebouw delen. In Den Haag, waar het Nationale Toneel, NTjong, de Koninklijke Schouwburg en Theater aan het Spui al sinds 1 januari 2017 Het Nationale Theater vormen, ziet Hoofd Techniek Alphons Verhallen vooralsnog vooral voordelen van de fusie. Dat er reizende en huistechnici zijn, is voor he gewoon een gegeven. Iedereen werkt op de plek waar hij in zijn kracht staat, niemand wordt gedwongen ergens anders geplaatst. “Dat is efficiënter en effectiever.”
Waar ITA ziet dat de vraag naar breder inzetbare technici het invullen van vacatures lastiger maakt, merkt Verhallen dat de mogelijkheid om ook de andere kant van de theatertechniek te ontdekken een pluspunt is. Ook intern wordt daarvan gebruikgemaakt. Aan de krapte op de arbeidsmarkt ontkomt Het Nationale Theater echter niet. “Er zijn geen stagiairs te vinden. Van de scholen begrijp ik dat ze allemaal bij de festivals gaan werken.”
Verhallen gelooft niet dat technici meer hybride worden. Sterker, zowel op de podia als op reis heb je specialisten nodig. “Daarop bouw je je visies en nieuwe ontwikkelingen. Als Hoofd Techniek weet ik niet alles van geluid: daarvoor heb ik mijn geluidsspecialist. Alle technici houden een of twee specialismen bij. Door de montageperiodes hebben technici bij de gezelschappen meer tijd om zich in de apparatuur te specialiseren.”
Verdieping
Enthousiast vertelt Verhallen over de sessies waarin geluidstechnici van het gezelschap en de podia bespreken waar de wereld volgens hen naartoe gaat en wat ze zelf willen. “Het staat nog in de kinderschoenen, maar het lijkt echt iets op te leveren. Je krijgt wel meer meningen, maar die zijn wel gefundeerd. Dus het kan een verdieping van de kunde en kennis van mensen opleveren.”
Niet dat daar veel tijd voor is, want de fusie heeft de werkdruk niet verminderd. Er moet gewoon geproduceerd worden. Zo wordt bijvoorbeeld ruimte vrijgehouden voor eigen programma’s die op de actualiteit inspringen. “Als Schouwburg kochten we dat in. Nu vullen het gezelschap en de huizen dat zelf in. Door de fusie kunnen we vragen welke acteurs en muzikanten er vrij zijn. Dat draagt bij aan de herkenbaarheid. Dat was ook een van de redenen waarom de fusie belangrijk werd, namelijk: hoe houden we het contact met de samenleving.”
Volgens Verhallen moeten technici steeds zelfstandiger opereren. “Ze worden niet meer aangestuurd door een toneelmeester of een 1ste inspiciënt. Als je het positief ziet, kun je zeggen dat je zelf kunt mee-ontwerpen. Maar aan het einde van de avond moet er gewoon licht op staan en het geluid moet het doen.” De tijd van de witte boorden op kantoor en de blauwe boorden in stofjas op de werkvloer is voorbij. “De technici van nu zijn zelfstandig denkende, communicerende mensen met passie voor theatertechniek die goed in een groep kunnen werken. Dat is volgens mij de grootste verandering van de afgelopen decennia.”